Fanshop Tickets
Fanshop Tickets
De Club

Henk van der Bijl (95): showbink in blessuretijd

Henk van der Bijl leeft al jaren in blessuretijd, zoals hij dat zelf ooit eens noemde. De voormalige keeper – door supporters steevast Henkie Bijl genoemd - is de oudste nog in leven zijnde oud-Feyenoorder en vierde deze week zijn 95ste verjaardag. Speciaal daarom een archiefverhaal uit Feyenoord Magazine, dat in 2013 op bezoek ging voor een gesprek over vervlogen tijden. ‘Veel heb ik niet gewonnen. Alleen één keer de toss.’

Waar voormalige ploeggenoten als Jan Linssen en Bas Paauwe straten naar zich vernoemd hebben gekregen in Rotterdam, moet Henk van der Bijl het vooralsnog doen met een naamplaatje naast de deurbel van zijn appartement. Het is even zoeken in de portiek van zijn flat in Rotterdam-Oost, maar bij nummer 162 hangt toch echt een bordje met de letters J.H. van der Bijl erop.

Henkie Bijl is de laatste in leven zijnde oud-Feyenoorder van een generatie uit lang vervlogen tijden. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog speelde hij onder meer samen met Manus Vrauwdeunt, Arie de Vroet, Piet Steenbergen en Jans Bens. Het was de tijd dat doelpalen nog van hout en vierkant waren, de keepers alleen handschoenen droegen als het koud was en in zelfgebreide keeperstruien speelden. In de tijd van Van der Bijl had je geen keeperstrainers, geen shirtsponsors en geen leaseauto’s en waren alle voetbalschoenen gewoon zwart.

Bijl, Bijl, Henkie Bijl!
Van der Bijl speelde vanaf 1946 liefst elf jaar in het eerste elftal van Feyenoord. Hij was klein van stuk, maar kon boven de lat uitspringen. Hij was een showkeeper, mensen verdachten hem ervan dat hij stiekem eerst een stap opzij zette als er een bal recht op hem afkwam, zodat er aan goede aanleiding was om een fraaie snoekduik te laten zien. Vanuit Vak P in het stadion klonk het dan: “Er is maar één keeper: Bijl, Bijl, Henkie Bijl!”

‘Het kippenvel stond dan dik op mijn armen,’ zegt Van der Bijl vanuit een grijze fauteuil in zijn knusse appartement. Zijn vrouw heeft koffie gezet. Vanwege twee nieuwe knieën en artrose in zijn enkels is Van der Bijl zelf een stuk minder beweeglijk dan vroeger. ‘Lopen is een ramp geworden,’ verzucht hij. ‘Ik heb tegenwoordig een scootmobiel. Een paar jaar geleden riep ik nog dat ik nooit in zo’n ding zou gaan zitten, maar nu ben ik er dolgelukkig mee.’

Hoewel zijn benen niet meer optimaal functioneren, ziet Van der Bijl er nog topfit uit. Bovendien is er met zijn bovenkamer niets mis. Hij merkt alleen dat hij wat vergeetachtig begint te worden. Soms loopt hij naar de badkamer om iets te pakken, maar eenmaal gearriveerd is hij helemaal vergeten wat hij daar ook alweer ging doen.

Kosteloos kleermaker
Van der Bijl vermaakt zich ondertussen nog opperbest. Zijn fysiek belemmert hem om nog veel uit huis te gaan, maar het afgelopen seizoen zat hij nog wel bij elke thuiswedstrijd van Feyenoord in De Kuip. Hij is daarnaast nog steeds druk met het vak waarvoor hij ooit werd opgeleid: kleermaken. Geregeld staan er buren aan de deur met de vraag of hij een knoop op hun jasje wil zetten of een mouw in kan korten. ‘Dat doe ik kosteloos,’ zegt hij.

Van der Bijl was tijdens zijn actieve carrière al veel bezig met kleding. Hij was een paar jaar verkoper in een kledingzaak voordat hij zijn eigen winkel begon. De zaken gingen goed, ook omdat veel klanten kwamen voor een krabbel van de keeper van Feyenoord en direct een jas of broek meenamen. Dat kwam goed uit, want Van der Bijl was bij Feyenoord alleen de laatste twee jaar semi-prof. ‘We kregen 25 gulden voor een training, honderd gulden voor een overwinning, 75 voor een gelijkspel en vijftig als we verloren,’ weet hij nog. ‘Soms denk ik wel: had ik maar tegenwoordig gevoetbald. Als je hoort wat die gasten nu verdienen…’

Rijk werd Van der Bijl niet van het voetbal, maar toch noemt hij zijn periode bij Feyenoord de mooiste tijd uit zijn leven. Dat had vooral te maken met de vriendschappen die hij opbouwde. Het enige smetje op de elf jaar dat hij onder de lat stond bij de club, is dat hij nooit kampioen werd.

Huilend het veld af
Feyenoord was daar in het seizoen 1947-1948 wel heel dichtbij. De ploeg eindigde op een gelijk aantal punten als EDO, waardoor er een beslissingswedstrijd gespeeld moest worden (doelsaldo telde toen nog niet, anders was Feyenoord kampioen geweest). Het beslissingsduel in het Olympisch Stadion ging met 2-1 verloren. Van der Bijl stapte huilend van het veld af, niet wetend dat hij in zijn verdere carrière nooit meer dichter in de buurt van een kampioenschap zou komen. ‘Nee, ik heb nooit veel gewonnen met Feyenoord,’ zegt de oud-keeper nu. ‘Ja, alleen de Zilveren Bal. En één keer de toss.’

Zijn vrouw schenkt de koppen op tafel nog eens vol met koffie. Van der Bijl zakt ondertussen achterover in zijn stoel. Uit het niets zegt hij dan opeens: ‘Als ik dadelijk lawaaien ga, heb ik een prachtige tijd gehad.’ Hij zucht. ‘Alleen de oorlogstijd was minder. Samen met mijn broer werd ik aan het werk gezet in Duitsland. Was ik opeens automonteur.’

Voetbal zorgde ook in die tijd voor afleiding. Goede spullen waren er nauwelijks. Van der Bijl had alleen een paar veel te kleine voetbalschoenen, waar hij de voorkant van afknipte om zijn tenen de ruimte te geven. ‘Ik heb nog een keer een wedstrijd meegespeeld met een paar Tsjechen,’ herinnert hij zich. ‘Ik haalde een bal uit de kruising, toen kwamen ze allemaal naar me toe om me te zoenen.’

‘Die kon er helemaal niets van’
Na de oorlog sloot Van der Bijl zich direct weer aan bij Feyenoord. Niet veel later was hij de keeper van het eerste elftal, al ging dat niet zonder slag of stoot. Dat had alles te maken met zijn concurrent, Jan Visser. ‘Die kon er helemaal niets van,’ zegt Van der Bijl. Tot die conclusie waren bepalende spelers als Jan Linssen, Bas Paauwe en Joop van der Heide al eerder gekomen. Toen ze Van der Bijl eens een wereldwedstrijd zagen keepen in Feyenoord 3, stapten ze gezamenlijk op trainer Adriaan Konings af om te melden dat ze een goede vervanger voor hun doelman hadden gevonden. Dezelfde middag stond Van der Bijl voor het eerst reserve bij Feyenoord één.

Dat duel was het begin van een onderlinge strijd tussen Van der Bijl en Visser, die pas na een paar weken gestreden was. ‘Ik begrijp dat het niet leuk is als je gepasseerd wordt, maar Visser ging daar in mijn ogen heel kinderachtig mee om,’ zegt Van der Bijl. ‘Als we samen moesten trainen, schoot hij alle ballen naast het doel. Terwijl je van elf meter niet naast kán schieten.’

Visser had meer streken om Van der Bijl te dwarsbomen. Naast keeper was hij namelijk ook bestuurslid van Feyenoord. ‘Kort nadat ik in het eerste kwam, gingen we naar Curaçao. Een schitterende trip natuurlijk. Vlak voor vertrek komt meneer Kieboom (toenmalig voorzitter, red.) de kleedkamer binnen en zegt: “Ik heb een minder leuke mededeling. Ik moet één iemand teleurstellen die niet meekan, omdat we de papieren niet in orde kunnen krijgen.” Dat ging om mij. Het was onzin natuurlijk, want Fred Blankemeijer zat op het stadhuis bij de afdeling paspoorten, die had dat kunnen regelen. Jan Visser ging als enige keeper mee naar Curaçao. Van de andere spelers heb ik later gehoord dat die Visser daar een partij heeft lopen kloten… Ik denk nog steeds dat er toen een spelletje is gespeeld, zodat ik niet meekon.’

Turkse schonen
Schrale troost voor Van der Bijl was dat hij 1949 wel mee mocht naar Turkije. Voorafgaand aan die trip verscheen er in het Rotterdams Dagblad een fraaie cartoon van de Feyenoorders omringd door Turkse schonen, alsof de spelers rechtstreeks naar het paradijs zouden worden gevlogen. ‘Maar we hebben geen vrouw gezien daar,’ lacht Van der Bijl.

De reis naar Turkije – in een tijd dat vrijwel geen enkele speler ooit eerder een vliegtuig van binnen had gezien – was een van de hoogtepunten voor Van der Bijl uit zijn elf jaar bij Feyenoord. ‘Hoewel ik elke wedstrijd onder de lat eigenlijk een hoogtepunt vond,’ zegt hij dan.

Hij zou er veel voor over hebben om dat gevoel van toen - toegezongen worden na een stijlvolle save - nog een keer mee te maken. Van der Bijl weet alleen dat het niet meer gaat gebeuren. Hij zegt: ‘Ik zit in blessuretijd. Maar ik heb een mooi leven gehad. Ik had rijk kunnen zijn, in het Nederlands elftal kunnen spelen of kampioen kunnen worden, maar ik mag niet klagen.’