Fanshop Tickets
Fanshop Tickets

CASTELEN: ‘IK KIJK TEVREDEN TERUG OP MIJN DEBUUT’

Romeo Castelen heeft een aantal hectische dagen achter de rug. Na zijn flitsende start met Feyenoord op zondag, debuteerde hij woensdagavond in Oranje. Van de vier debutanten was Castelen de meest in het oog springende. ‘Ik kijk er tevreden op terug en hoop dat ik de ingezette lijn kan doortrekken’, zegt Castelen. ‘De bondscoach zei gisteren dat ik zo door moet gaan. Dat was echt leuk om te horen.’

Het was in het begin allemaal wat onwennig voor Castelen. Op het veld oogt het alsof het voor de jonge aanvaller de normaalste zaak van de wereld is dat hij na degradatievoetbal met ADO zich nu tussen internationale topspelers begeeft. Het gevoel vertelt toch een ander verhaal. ‘Ja, want in de eerste minuten had ik last van gezonde wedstrijdspanning’, erkent Castelen. ‘Ik besefte me dat ik het shirt van Oranje droeg en voor het volk speelde. Dat was een vreemde gedachte, maar ook een gedachte die snel verdween. Dat had ik zondag ook bij Feyenoord. Eenmaal op het veld ben ik vrij in mijn hoofd en durf ik acties te maken. Dat ik vaak werd aangespeeld door Van Bommel en De Jong hielp daarbij.’

Tevreden kijkt hij daarom terug op zijn debuut. Niet alleen om zijn acties en aandeel bij de 1-0, maar vooral om de woorden van Marco van Basten. ‘De bondscoach zei na afloop dat ik zo door moest gaan, dat vond ik echt leuk om te horen’, zegt Castelen. ‘Mensen hadden toch hun twijfels over mij en dat is ook begrijpelijk. Ik kom van ADO en sta nu in het Nederlands elftal, dat is ook vreemd. Ik hoop dat ik de mensen iets van mijn kwaliteiten heb laten zien.’

Het was een leerzame ervaring, blikt Castelen terug. ‘Waarbij vooral het hoge baltempo tijdens de trainingen opviel. Daar word ik als voetballer beter van. Ik hoop dat ik voor de volgende interland weer wordt geselecteerd. Maar dat zie ik later wel. Ik moet zelf blijven presteren en de ingezette lijn doortrekken. Ik ga me helemaal op Feyenoord richten. Zondag moet ik er weer staan, tegen Willem II.’